Op de laatste dag van de tentoonstelling ‘Time, Trade and Travel’ werd kunstenaar Zachary Formwalt geïnterviewd door kunsthistoricus en criticus Sven Lütticken. Tijdens dit evenement stond Formwalts nieuwste werk ‘A Projective Geometry’, dat onderdeel uitmaakte van ‘Time, Trade & Travel’, centraal. Daarnaast lichtte de kunstenaar de ontstaansgeschiedenis van het toe en werd dieper in gegaan op de terugkerende thema’s in zijn oeuvre. Klik hier om een (Engels) verslag van het interview te lezen.
More
Anthropoloog Rhoda Woets schreef niet alleen een essay voor SMBA Nieuwsbrief #129, ook gaf zij op 30 september een lezing over Ghanese kunst. Tijdens deze middag besprak Woets kunst in relatie tot de verschillende definities van hedendaagse Ghanese kunst. Aan de hand van een groot aantal voorbeelden liet zij zien dat de begrippen ‘Afrikaanse kunst’ en ‘Modernisme’ zeker geen tegenstelling hoeven te vormen.
De volledige videoregistratie van het (Engelstalige) symposium ‘What is a ‘Postcolonial’ Exhibition’?’ staat online.
Tijdens deze dag spraken onder anderen Abdellah Karroum, Chris Dercon, Elena Sorokina, What, How and for Whom (WHW), Jelle Bouwhuis, Jesus Maria Carrillo Castillo, Johannes Fabian, Kofi Setordji, Margriet Schavemaker, Irit Rogoff en Wendelien van Oldenborgh over de omgang van kunstinstituten met het koloniale verleden en het postkoloniale heden.
Lees hier de (Engelstalige) info sheet van het symposium en klik hier om de videoregistratie van de lezingen en discussies te bekijken.
What is a ‘Postcolonial Exhibition’? werd mede mogelijk gemaakt door:
Mondriaan Fonds
Amsterdam Fonds voor de Kunsten
SNS REAAL Fonds More
Samen met het Stedelijk Museum organiseerde Stedelijk Museum Bureau Amsterdam op 25 mei het symposium What is a ‘Postcolonial Exhibition’?. Tijdens deze dag werd de omgang van kunstinstituten met het koloniale verleden en het postkoloniale heden besproken. Centraal stond een aantal institutionele praktijken en wetenschappelijke inzichten om een specifiek aspect in het bijzonder te belichten: de tentoonstelling, en de strategieën achter de tentoonstelling.
Curator Christel Vesters schreef een uitgebreid verslag van het symposium (in het Engels). Klik hier om het te lezen.
Kunsthistoricus Esther Schreuder schreef een reportage in het Nederlands. Klik hier om het te lezen.
Datum: zondag 17 juni 2012, Tijd: 16:45 – 19:15
Locatie: Kriterion Entree: €5, gratis voor Cinevillepashouders
Reservering via Kriterion: 020-6231708
Met video’s van Artun Alaska Arasli, Neïl Beloufa, David Hammons, Coco Fusco en Paula Heredia, Moridja Kitenge Banza, Olaf Breuning, Tatiana Macedo, Sarah Vanagt, Apichatpong Weerasethakul, Clemens von Wedemeyer en Katarina Zdjelar.
Op experimentele en onderzoekende wijze nemen de video’s uit het programma ‘Echt exotisch?’ ons mee op een visuele, transculturele expeditie op zoek naar het exotische. Het programma is geen poging om een stellig bewijs of ultieme betekenis van het exotische te vinden. Het is eerder het samenbrengen van verschillende perspectieven waardoor de variëteit aan inzichten en gebruiken van dit beladen concept zichtbaar wordt. In elke video komt het exotische naar voren, maar elke keer in een andere omgeving en een andere setting.
In het verleden werd het exotische vooral gerelateerd aan het primitivisme. De zogenaamd achtergestelde kwaliteiten van de ‘inheemsen’ werden daarbij geïdealiseerd. Een voorbeeld van dit concept is het beeld van de ‘nobele wilde’. Deze vorm van exotisme wordt met ironie doorspekt in de video The Couple in the Cage: A Guatinaui Odyssey (1993) van Coco Fusco en Paula Heredia en in de video Group (2001) van Olaf Breuning. Beiden imiteren het primitieve exotische en bespotten de stereotypen die bij deze exotische verbeeldingen horen. Met de video Hymne à Nous (2008) maakt Moridja Kitenge Banza de Europese koloniale beschavingsmissie, strevend naar de ontwikkeling van primitieven, tot karikatuur. Hij toont zichzelf als het voorbeeld van de Europees geworden Afrikaan en vermenigvuldigt dit beeld waardoor er een leger aan kopieën ontstaat. Ironie is echter slechts een van de methodes waarmee kunstenaars het primitieve exotische bevragen.
Gericht op de Franse literatuur van de negentiende en begin twintigste eeuw onderscheidt de filosoof Tzvetan Todorov verschillende vormen van exotisme. Niet al deze vormen berusten op de welbekende tegenstelling ‘wij versus zij’. Verwijzend naar de Franse schrijver en etnograaf Victor Segalen, legt Todorov de ‘exotische ervaring’ uit als een manier om je, tijdens het reizen, met het onbekende te verstaan. Maar dan op basis van een wij én zij schema, waarbij het zelf zonder het andere incompleet is. Deze exotische ervaring is dus gebaseerd op de vooronderstelling dat de ander noodzakelijk is voor het proces van identificatie. Todorov zegt dat de exotische ervaring toegankelijk is voor iedereen, ‘maar tegelijkertijd ongrijpbaar voor de meesten’. Hij legt uit: ‘Elk kinderleven begint met een toenemend onderscheid tussen subject en object; als gevolg hiervan lijkt in het begin de hele wereld exotisch voor het kind’. Opgroeien leidt tot een ‘automatisering van de waarneming’, maar iedereen kan de exotische ervaring herbeleven door het bekende uit de weg te gaan. Zoals de filosoof samenvat: ‘De gewone ervaring begint bij onbekendheid en eindigt in vertrouwdheid. De ervaring van de exoot begint waar de andere ervaring eindigt – bij vertrouwdheid – en leidt tot onbekendheid’. Voor Todorov is de exotische ervaring dus een ervaring waarin iemand vervreemdt, een proces van waarin de vertrouwdheid met de omgeving afkalft.
De video’s uit dit programma nodigen het publiek uit om zich te laten onderdompelen in het onbekende, maar het vraagteken in de titel duidt al aan dat een exotische ervaring niet gegarandeerd kan worden. Dat is namelijk afhankelijk van de toeschouwer zelf, die tijdelijk de rol van exoot zal moeten aannemen. De exotische ervaring is, wederom in de woorden van Todorov, ‘veel meer [dan naïviteit of totale onwetendheid] een zaak van een wankel evenwicht tussen verrassing en vertrouwdheid, tussen vervreemding en identificatie. Het geluk van de exoot is broos: als hij de anderen niet kent, begrijpt hij ze niet; als hij ze te goed kent dan ziet hij ze niet meer staan. De exoot kan niet op zijn lauweren rusten want des te eerder bereikt hij de staat waarin datgene dat hij ervaart saai geworden is. Dan bereikt de exoot het punt dat hij klaar is om weer te vertrekken, zoals Segalen zegt, hij moet in feite niets anders dan afwisseling in stand houden. Misschien is het exotisme hierdoor van een levensvoorschrift verworden tot een artistieke methode; denk aan Chekhovs verbanning (‘ostranenie’) en Brechts ‘Verfremdung’ (Frans: destanciation, English: ‘defamiliarization’).
In ‘Echt exotisch?’ wordt de exotische ervaring geïnterpreteerd als een goedaardige vorm van exotisme omdat het is gebaseerd op een bewuste en tijdelijke ‘lofprijzing zonder kennis’. Slechtere vormen van exotisme hebben daarentegen bijvoorbeeld geleid tot missies om de exoot te veranderen en ideologische steun aan de kolonisatie van een ander land. ‘Echt exotisch?’ neemt Segalens definitie van de exotische beleving, zoals besproken door Todorov, als uitgangspunt en presenteert video’s die een andere blik bieden. Omdat de kunstenaars zich richten op details wordt misschien zelfs het bekende vreemd. De artistieke bijdrage aan het programma neemt ons mee bij een verkenning van een onbekende omgeving, die zowel bekritiseerd als geïdealiseerd kan worden.
Het videoprogramma is samengesteld en georganiseerd door Joram Kraaijeveld en Kerstin Winking in samenwerking met Marthe Singelenberg van Filmtheater Kriterion.
Meer informatie over de videowerken:
More
Op 25 oktober werden er in Stedelijk Museum Bureau Amsterdam twee nieuwe publicaties gepresenteerd, elk gericht op het postkoloniale discours.
De publicatie If you want, we’ll travel to the moon together is een initiatief van studenten Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Het is een bundeling van essays geschreven voor twee onderzoekswerkgroepen ‘Kunst en Globalisering’ die onder leiding stonden van Marga van Mechelen, docent Kunstgeschiedenis van de Nieuwste Tijd. De onderzoekswerkgroepen richtten zich op de vraag hoe in de kunst en door kunstenaars gereageerd is op de globalisering van de afgelopen dertig, veertig jaar. Het bevat essays over Rinke Nijburg, Mark Lombardi, Yael Bartana, NSK-State en Transnational Republic, Dan Perjovschi, Banksy, Ai Weiwei, Dinh Q. Lê, Aernout Mik, Sharmila Samant, Renzo Martens en The Action Mill. Ter inleiding op de boekpresentatie in Stedelijk Museum Bureau Amsterdam reflecteerde prof. dr. Miek Bal (UvA) op het onderwerp kunst en globalisering en besprak zij enkele van de onderzoeken uit het boek.
Speciaal voor de Museumnacht in Stedelijk Museum Bureau Amsterdam geeft kunstenaar Michael Tedja (1971) op 5 november een lezing over kunst en identiteitspolitiek onder de titel: Afkomst, ras, talent. Centraal staat de zelfreinigende normering in de Nederlandse kunstbeschouwing, die vanuit het perspectief van Tedja een bijna negentiende-eeuwse, koloniale mentaliteit ademt: “De omgang, de manier waarop je met je eigen kleur en met de vele kleuren om je heen omgaat is een kleurenstudie. Ik zie het als een schildersproject dat ontwikkelt door te mengen… ik houd niet van gereformeerde kunst. Van Piet Mondriaan mocht men geen diagonalen schilderen. Het moest verticaal en horizontaal; de hokjesgeest…”.
Tedja is schilder, schrijver, dichter, uitgever en curator. Zijn nieuwste boek heet Het autogedicht, en bestaat uit negen delen. Elk deel telt 48 pagina’s. Zijn lezing in SMBA is deel 7: Het lesgedicht, waarvan een gedeelte eerder is verschenen in het tijdschrift Hollands Maandblad. Tedja schreef Het autogedicht in het kader van het BijlmAIR project, het artist-in-residence programma van Centrum Beeldende Kunst Zuidoost en Stedelijk Museum Bureau Amsterdam.
Op 28 september organiseerde de afdeling Sociale en Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit Amsterdam het seminar ‘(Re)contextualising Art: Anthropology, Art History and the Museum’. Tijdens deze dag kwamen antropologen, kunsthistorici en curatoren samen om te spreken over mondialisering en hedendaagse kunst.
Centraal stonden de mogelijkheden om ‘global art’ van buitenaf in het westen te beoordelen, aankopen en tentoonstellen. Welke criteria zouden curatoren hierbij moeten handhaven? Is een grondige kennis van de sociale en culturele context waarin kunstenaars werkzaam zijn noodzakelijk om hun werk te waarderen? Steeds meer antropologen richten zich op hedendaagse kunst, maar wat voegt deze discipline toe aan het kunsthistorische discours? Hoe kunnen antropologen, kunsthistorici en curatoren op dit gebied samenwerken?
Lees hieronder de reflectie op het seminar van kunsthistoricus Madelon van Schie. Ook kunsthistoricus Gabriele Minelli schreef een verslag (in het Engels), klik hier om het te lezen.
Op maandag 29 augustus organiseerde SMBA samen met kunstenaar Matthijs de Bruijne de lezingenavond ‘Informaliteit, een nieuwe collectiviteit’, waarin maatschappelijke solidariteit centraal stond. Een van de uitgangspunten was de rol van de kunstenaar binnen de huidige samenleving, zoals eerder besproken door Joost de Bloois in zijn lezing over precariteit, kunst en politiek activisme, tijdens de opening van de tentoonstelling ‘Informaliteit’.
Lezing Joost de Bloois – ‘Making Ends Meet: Precarity, Art and Political Activism’, 13 augustus 2011
Tijdens de opening van de tentoonstelling ‘Informaliteit’ gaf Dr. Joost de Bloois, verbonden aan de afdeling Literatuur- en Cultuurwetenschappen van de Universiteit van Amsterdam, een lezing over het begrip ‘precariteit’. Het concept van ‘precariteit’ laat zich het best omschrijven als ‘de structurele onzekerheid over het bestaan en het inkomen’, en staat centraal in een groot aantal hedendaagse protestbewegingen, van de Franse anti-CPE-protesten tot de Spaande Indignados, tot de Griekse sociale beweging en de recente studentenprotesten in Italië en Duitsland). Tegelijkertijd is ‘precariteit’ een sleutelbegrip geworden in zowel de kritische theorie als in de artistieke praktijk van vandaag. In zijn lezing ‘Making Ends Meet: Precarity, Art and Political Activism’ verduidelijkte Joost de Bloois de verschillende betekenissen en definities van het begrip.
In een lezing bij SMBA beargumenteert architect, schrijver en kunstenaar Tony Chakar (Beirut, 1968) hoe de oorlogen het dagelijks leven in Libanon hebben beïnvloed en met name de omgang met taal en cultuur drastisch hebben veranderd. De complexe politieke geschiedenis van het land, Libanon verkeerde van 1975 tot 1990 in burgeroorlog en in 2006 brak er oorlog uit met buurland Israël, ook in 2008 zijn er nog gevechten geweest, hebben er toe geleid dat de publieke ruimte en het publieke debat onbespreekbaar zijn geworden. De traumatische gebeurtenissen hebben de bevolking als het ware verstomd.
Chakar laat een foto uit de krant zien van Beirut tijdens de oorlog. De foto is veelvuldig gepubliceerd in internationale kranten maar Chakar kan het beeld niet aanzien. De foto van de werkelijkheid is te heftig en daarom fotografeerde hij de krantenfoto met zijn mobiele telefoon. Door de telefoonkwaliteit verliest de foto aan scherpte en met het wegvallen van de pixels valt er letterlijk een laag van de pijnlijke realiteit weg. Het beeld is hierdoor dragelijk geworden.
Hoewel taal een structuur lijkt te zijn die altijd aanwezig en toegankelijk is, stelt Chakar dat net als de omgang met beeld ook de omgang met taal werd aangetast. Enerzijds verandert de betekenis van woorden door het politieke spel tijdens een oorlog (“words change meaning, and “justice” suddenly means “killing”), anderzijds durven mensen door de onrust niet meer vrijuit te spreken. Een voorbeeld van deze veranderende omgang met taal ziet Chakar in het tijdschrift ‘Typo’, dat het echte nieuws brengt in een zelfbedachte, en dus onleesbare, Arabische taal. In de film ‘Beirouth la rencontre’ (1981) zijn de twee geliefden door de oorlogsomstandigheden van elkaar gescheiden. Omdat zij niet direct met elkaar kunnen, spreken ze cassettes vol om elkaar toch de liefde te verklaren. In andere films beginnen de hoofdpersonen plotseling een andere taal te spreken als ze het over de liefde hebben. Het gevoelsleven kan niet met dezelfde woorden worden omschreven als die van de taal waarin de oorlog wordt gevoerd.
Maar ook in het heden, in een tijd van vrede, is de zoektocht naar een passende manier om het oorlogstrauma te verwerken nog niet beëindigd. De huidige regering richt zich in de publieke ruimte op de toekomst. Beelden van utopische woonwijken prijken aan de muren om de mensen het verleden te doen vergeten. Chakar wil zich echter wel richten op het verleden en de bijbehorende beelden en taal. Maar hoe kun je herinneringen opbouwen van traumatische gebeurtenissen die nauwelijks kunnen worden uitgebeeld en beschreven? ‘How can I save these images?’, vraagt hij zich af.
Op 24 mei organiseerde SMBA een screening van de documentaire ‘The Forgotten Space’ (2010) van Allan Sekula en Noël Burch. De avond werd ingeleid met een presentatie van het nieuwe nummer (21) van het tijdschrift Open, dat in het teken staat van (im)mobiliteit, en afgesloten met een discussie tussen Sven Lütticken en Burch. Lees hier een verslag van de avond.
In het kader van The Marx Lounge organiseert SMBA een intensief publiek programma van leesgroepen, lezingen, filmvertoningen en kunstenaarspresentaties. Lees het verslag van Jelle Bouwhuis over de postkolonialisme-leesgroep van 2 mei onder leiding van kunstenaar Renzo Martens. Andreas Zangger schreef een verslag in het Engels, dat is hier te lezen.
Boek en kunstwerk openen ogen voor Congo
Jelle Bouwhuis
In de eerste postkolonialisme-leesgroep in SMBA op 2 mei, stond het boek Congo, Een geschiedenis van de Vlaming David van Reybrouck centraal. Congo sleepte vele prijzen in de wacht en wordt over het algemeen beschouwd als een prettig toegankelijk, journalistiek geschreven geschiedenis met indrukwekkende verkoopcijfers. Waarderingswaardig bijvoorbeeld is de manier waarop Van Reybrouck in een paar pagina’s de kwalijke rol van de vroegere antropologie neerzet bij het onderscheiden van stammen in de Belgische kolonie – en scheidslijnen formuleerden die nu nog de populistische politiek in Congo voeden, met alle gevolgen van dien. Toch zijn er ook wat punten van kritiek op het boek aan te merken. Als het over de huidige problemen van Congo gaat en alomtegenwoordige armoede, is er bij Van Reybrouck maar weinig bewustzijn over de rol die westerse bedrijven daarin ook nu nog vervullen. De Chinezen daarentegen staan wél weer twee hoofdstukken lang centraal. De leden van de leesgroep hadden zich daarom ook georiënteerd op de kritiek op dit boek van socioloog Ludo de Witte. De tekst van Ludo de Witte is te lezen op de site van Apache News Lab.
Project 1975 omvat een aantal lezingen waarin postkolonialisme in relatie tot kunst en cultuur wordt besproken. Paul Goodwin, curator Cross-Cultural Programmes bij Tate Britain, gaf de eerste lezing op 23 januari 2011. In zijn lezing besprak Goodwin de mogelijkheden van kritisch tentoonstellen.