Project ‘1975’ Essay Rikki Wemega-Kwawu

De Ghanese kunstenaar en schrijver Rikki Wemega-Kwawu schreef het zesde Project ‘1975’ essay ‘Een politiek van uitsluiting’. In het essay stelt hij de fixatie op hedendaagse kunstenaars van de Afrikaanse diaspora, en de machtige rol van Okwui Enwezor, aan de kaak.

De uit Nigeria afkomstige curator Okwui Enwezor wordt binnen de (Westerse) kunstwereld vaak gezien als de vertegenwoordiger van Afrikaanse kunst en kunstenaars. Hij organiseerde onder andere de eerste Biënnale in Johannesburg in 1997 en de Documenta XI in Kassel in 2002. Met deze tentoonstellingen, en verscheidene publicaties over dit onderwerp, speelde Enwezor een cruciale rol bij de totstandkoming van een definitie van hedendaagse Afrikaanse kunst. Wemega-Kwawu signaleert in zijn essay een ‘Enwezor-school’: Afrikaanse kunstenaars die in het Westen wonen krijgen significant meer (internationale) aandacht dan hun collega’s in Afrika. Wemega-Kwawu stelt dat Enwezor hedendaagse Afrikaanse kunst definieert aan de hand van de diaspora-ervaring van de kunstenaar: ‘alsof er op dat continent niets gebeurt dat de moeite waard is’. Door de instandhouding van deze omschrijving kunnen Afrikaanse kunstenaars zich maar moeilijk mengen in de internationale kunstwereld. Klik hier om de SMBA Nieuwsbrief te downloaden en het essay ‘Een politiek van uitsluiting’ van Rikki Wemega-Kwawu te lezen.

Rikki Wemega-Kwawu (Ghana, 1959) woont en werkt als kunstenaar en schrijver in Takordi, Ghana. Hij studeerde aan de Skowhegan School of Painting and Sculpture in Maine, VS. In 2008 was hij buitengewoon hoogleraar beeldende kunst aan de New York University-Ghana Campus in Accra, waar hij ‘postcolonial studio practices’ doceerde.

Project ‘1975’ Essay Clémentine Deliss

Clémentine Deliss schreef het vijfde Project 1975 essay ‘Stored Code. Het remediëren van collecties in een postethnografisch museum.’ Deliss onderzoekt in het essay welk kader het best geschikt is voor een museum van wereldculturen in de eenentwintigste eeuw.

Hoe kunnen de ‘ethnografische’ collecties van musea van wereldculturen vertaald worden naar een passende postethnografische context? Deliss stelt dat deze collecties moeten worden geremedieerd. Remediëren betekent een verandering van het medium, het experimenteren met alternatieve manieren van beschrijven, interpreteren en weergeven van de objecten in de collectie. Terwijl Deliss het Weltkulturen museum in Frankfurt analyseert, stelt ze dat het heroverwegen van de etnografische collectie een noodzakelijke mix van ongemak, twijfel en melancholie teweegbrengt. Om de ‘ethnografische’ objecten te kunnen vertalen naar een hedendaagse context en voorzichtig te bouwen aan extra interpretaties bovenop de bestaande set van referenties, moet er veldwerk plaatsvinden binnen het museum zelf en niet meer in verre landen. Door dit proces van remediëren verandert het museum in een ruimte voor visueel onderzoek en productie. Download Nieuwsbrief 124 hier om het essay van Clémentine Deliss’ te lezen.

Clémentine Deliss is curator en directeur van het Weltkulturen museum in Frankfurt. Ze studeerde hedendaagse kunst en sociale antropologie in Wenen, Londen en Parijs en behaalde haar PhD aan de School of Oriental & African Studies, Universiteit van Londen, met een studie over de Franse antropologie van de jaren twintig en het kritische surrealisme. In de periode van 1992 tot 1995 was ze directeur van ‘Africa95’. Van 1999 tot 2000 was ze gastprofessor bij de Stadelschule in Frankfurt. Ze is producent en uitgever van Metronome en werkte als directeur bij het onderzoeksinstituut ‘Future Academy’ bij het Edinburgh College of Art.

Project ‘1975’ Essay Elizabeth Kassab

Elizabeth Suzanne Kassab is de auteur van het vierde Project 1975 essay
‘De Arabische strijd om zelfbeschikking. Eigen ideeën, eigen regering, eigen kunst.’
Het essay reflecteert op de rol van de intellectueel in de Arabische wereld in de decennia na de dekolonisatie in de context van de ‘Arabische Lente’.

Waar de Arabische regimes aanvankelijk werden bekritiseerd door een intellectuele minderheid in de jaren zeventig, Kassab noemt bijvoorbeeld de Syrische filmmaker Omar Amiralay, demonstreert tegenwoordig ook een brede laag van de bevolking. Zij (her)formuleren de klachten die al eerder door de kritische denkers werden aangeduid. Maar het zijn niet de kritische denkers die hen daar toe zetten maar hun eigen problematische ervaringen met het regime, hun eigen wanhoop en machteloosheid. Welke rol spelen kunstenaars en intellectuelen ten tijde van deze massale kritische uitingen? Download hier Nieuwsbrief 122 om het essay van Elizabeth Suzanne Kassab te lezen.

Kassab studeerde bedrijfskunde en filosofie aan de American University van Beiroet en ronde haar doctoraal studie filosofie af aan de universiteit van Fribourg in Zwitserland. Haar belangstelling gaat in het algemeen uit naar zowel Westerse als niet-Westerse cultuurfilosofie, met speciale nadruk op het postkoloniale debat over culturele malaise, authenticiteit en maatschappijkritiek. Ze schreef Modern Arab Thought. Cultural Critique in Comparative Perspective dat in 2009 uitkwam bij Columbia University Press. Kassab werkt momenteel als gastonderzoeker aan de Berlin Graduate School for Muslim Cultures and Societies en schrijft aan een nieuw boek over revoluties en verlichting in de Arabische wereld.

Project ‘1975’ Essay T.J. Demos

Criticus en lector T.J. Demos schreef het derde Project ‘1975’ essay ‘Armoede-porno, humanitarisme en neoglobalisering: aantekeningen bij enkele paradoxen in de hedendaagse kunst’. In reactie op het vorige essay van Gerardo Mosquera toont T.J. Demos een aanzienlijk minder optimistische visie op globalisering. De auteur bekritiseert ontwikkelingshulp op het in de hand werken van onaanvaardbare machtstructuren. Hij begint met refereren aan Renzo Martens’ Episode III: Enjoy Poverty, een film die veel kritiek heeft gekregen en aanleiding was voor SMBA’s huidige programmering.

T.J Demos stelt: “Een heel andere, ontluisterende kijk op de genadeloos ongelijke betrekkingen tussen Noord en Zuid en de perfide beeldeconomie waarmee die hardnekkig in stand worden gehouden, biedt de film Episode III: Enjoy Poverty van Renzo Martens, opgenomen in de Democratische Republiek Congo (DRC). Natuurlijk bestaat het gevaar dat de film het stereotype beeld van Afrikanen als hulpeloze slachtoffers in stand houdt, het Congolese volk reduceert tot geherkoloniseerde knechten en onnozelaars en een pornografie van armoede reproduceert, maar toch biedt Enjoy Poverty belangrijke lessen. Een ervan is dat hij optimistische globalisten met beide benen op de grond zet en de ambities van bezorgde documentairemakers genadeloos onderuithaalt, vooral van diegenen onder hen die het lijden willen verlichten door de ellende in de ontwikkelingslanden te tonen.”

Vervolgens wijst Demos kunstpraktijken af die gericht zijn op erbarmelijke politieke toestanden ergens anders en hun eigen ruimte niet als politieke ruimte beschouwen, waarmee zij niet erkennen zelf deel uit te maken van een problematisch systeem. Alfredo Jaar’s The Sound of Silence, 2006, analyseert Demos als een model dat de relatie tussen de beeldeconomie van globalisering en humanitaire fotojournalistiek kritisch onderzoekt. Tot slot vertelt Demos hoe Abderrahmane Sissako’s film Bamako (2006) uitstijgt “boven het stereotiepe, negatieve fatalisme in media en kunst door Okwui Enwezor veroordeeld als ‘Afro-pessimisme’.” De auteur verkent zodoende de vele politieke implicaties die Project 1975 bepalen. Download de SMBA nieuwbrief 121 om ‘Armoede-porno, humanitarisme en neoglobalisering: aantekeningen bij enkele paradoxen in de hedendaagse kunst’ the lezen.

T.J. Demos is criticus en lector bij de faculteit Kunstgeschiedenis van University College in Londen, en medecurator van ‘Uneven Geographies: Art and Globalization’ (Nottingham Contemporary, 2010). Hij schrijft over een breed gebied van moderne en eigentijdse kunst en is auteur van Migrations: Contemporary Art and the Politics of Globalization (nog te verschijnen, Duke University Press), The Exiles of Marcel Duchamp (MIT Press, 2007) en Technology/Transformation: Wonder Woman (Afterall/MIT Press, 2010).

Project ‘1975’ Essay Gerardo Mosquera

In iedere nieuwsbrief van Project ‘1975’ zal een gastcurator of kunstcriticus een relevant artikel schrijven over het onderwerp postkolonialisme in hedendaagse kunst. De tweede schrijver in deze serie is Gerardo Mosquera: curator, criticus en kunsthistoricus uit Havana. Hij is Adjunct Curator bij het New Museum of Contemporary Art, New York, en adviseur op de Rijksakademie van Beeldende Kunsten, Amsterdam. Ook maakt hij deel uit van adviescommissies van verschillende kunsttijdschriften. Mosquera richtte de Havana Biënnale op in 1984 en heeft vele internationale tentoonstellingen op zijn naam staan.

Kunst en culturele interacties in een geglobaliseerde wereld

De relaties tussen hedendaagse kunst, cultuur en internationalisme zijn de laatste vijftien jaar vrijwel ongemerkt, maar drastisch veranderd. De tijden van kunsttrends en manifesten liggen achter ons. De sleutelkwestie voor de kunst van dit moment is de enorme expansie van haar internationale circulatie. Er zijn ongeveer 200 biënnales en andere periodieke kunstevenementen in de wereld, waarmee slechts één aspect van de groei van kunstcircuits  is aangegeven. Deze explosie betekent dat een over vloed aan nieuwe culturele en artistieke actoren internationaal circuleer t die eerder niet bestonden of zich beperkten tot lokale omgevingen. Zie Universes-in-Universe om een idee te krijgen van hoe divers de internationale kunstcircuits zijn vandaag de dag.

More

Project ‘1975’ Essay Lucrezia Cippitelli

In iedere uitgebreide nieuwsbrief van Project ‘1975’ zal een gastcurator of kunstcriticus een relevant artikel schrijven over het onderwerp postkolonialisme in hedendaagse kunst. De eerste scrhijver is Lucrezia Cippitelli, Hoogleraar Esthetiek aan de Kunstacademie van L’Aquila, Gasthoogleraar aan Cornell University.

Eurocentrisme en de kritiek erop: van Derde Wereld-perspectief tot mondiaal internationalisme

‘Eurocentrisme is anti-universalistisch, want niet geïnteresseerd in het zoeken naar mogelijke algemene wetten van menselijke evolutie. Maar het presenteert zichzelf wel als universalistisch met de bewering dat de uitdagingen van onze tijd alleen zijn op te lossen als alle volken het westerse model imiteren.’1 De  cherpe analyse die Samir Amin van het concept eurocentrisme geeft, vindt haar oorsprong in het eind van de jaren zeventig. Ze lijkt een perfecte beschrijving van de toestand van de wereld aan het begin van de eenentwintigste eeuw, maar dit idee circuleerde in een tijd dat het mondiale proces van dekolonisatie zijn voltooiing naderde en de postkoloniale kritiek een plaats vond in de Angelsaksische academische wereld.2 In zijn invloedrijke, in 1978 gepubliceerde essay wijst de Egyptische marxistische econoom de wortels aan van iets dat hij omschrijft als een specifiek modern verschijnsel, sterk geworteld in de Europese Renaissance, dat in slechts vijf eeuwen vorm heeft gekregen en het machtige en ondoordringbare, eendimensionale culturele stelsel van de moderne wereld moest rechtvaardigen. Resultaat van dit ideologische proces is volgens Amin een westerse geschiedenis die een ontwikkeling laat zien van het oude Griekenland naar Rome, dan via feodaal christelijk Europa naar het kapitalistische Europa.3 Een culturele constructie van een eendimensionaal continent (blank, christelijk, wetenschappelijk progressief, filosofisch voortdurend in ontwikkeling, verlicht, kapitalistisch, vrij, democratisch), dat bovendien door de eeuwen heen het abstractie idee heeft uitgevonden en verdedigd van een dominant Westen en zijn tegenhanger: de Ander, de Rest, de Afwijkende en vaak de vijand. 4

More